Filters

Robin Ticciati & SCO - Brahms: The Symphonies - Opus Klassiek

Een integrale Brahms-cyclus met veel plussen. Dominant daarin het ‘Meiningen model', wat zoveel wil zeggen dat Robin Ticciatimet zijn Schotten het hoforkest van Meiningen als het ware heeft opgetuigd. Het orkest waarmee de componist zeer mee vertrouwd was (de eerste uitvoering van de Vierde symfonie was door dat orkest, onder Brahms' leiding). Met niet meer dan 34 strijkers en de inzet van de typisch Weense hoorns uit de late negentiende eeuw, aangevuld door trombones met smalle boring krijgen we alleen al op dit vlak een andere Brahms voorgeschoteld. Wat ook direct opvalt is het bescheiden gebruik van het vibrato, feitelijk in overeenstemming met Brahms' opvatting dat dit alleen als aanvullend expressiemiddel diende te worden ingezet.

Ticciati – hij gaat er in het boekje, dat leest als een verantwoording, op in – heeft zeker een punt: dat dit viertal eerder moet worden beschouwd als groot uitgevallen kamermuziek dan als 'echte' symfonieën. Dat spreekt niet alleen uit de reeds aangestipte Meiningen-bezetting, maar ook uit het sterk dialogiserende karakter binnen en tussen de verschillende instrumentengroepen. We vinden het ook terug in andere belangrijke stilistische aspecten: de omgang met articulatie, frasering, dynamiek, rubati en accelerandi, portamenti en het spaarzame vibrato. Waarbij menigeen zich misschien de vraag zal stellen of al deze ‘verworvenheden' (ik zet het voorzichtigheidshalve tussen aanhalingstekens) zijn gestoeld op historische feiten of dat meer is dan een kwestie van (onmiskenbaar goede) smaak. Het is allebei. Volgens Ticciati toonde de componist zich tijdens de door hem gedirigeerde première van de Vierde symfonie in Meiningen uitermate gelukkig met de inzet van maar liefst 18 eerste violen. Helaas slaat hij hier de plank volledig mis, want de toenmalige strijkersbezetting bestond uit 10 eerste en 8 tweede (samen dus 18!) violen, verder aangevuld met 6 alten, 6 celli en vier contrabassen*. Belangrijker is dat Ticciati's keuze voor Weense hoorns en trombones met smalle boring niet alleen een ander instrumentaal koloriet oplevert, maar werkt ook positief uit ten opzichte van het bescheiden gehouden strijkerskorps. Het is een zekere mate van ruwheid versus fluweel die al direct de aandacht trekt, een beeld dat we trouwens ook kennen van de uitvoering van bijvoorbeeld Beethovens symfonieën, zoals die van Gardiner versus Karajan (en dat geldt ook voor diens opnamen uit de jaren vijftig en zestig!) is een wereld van verschil. Niet alleen de klank is anders, maar ook de interpretatie die lijkt te zijn afgeleid vanuit dat klankbeeld (het omgekeerde is minder logisch). Nee, Ticciati is uiteraard niet de eerste dirigent die het Meiningen-concept heeft toegepast. Zelfs in eigen huis bij de Schotten was het Charles Mackerras die het ook al zo deed, al zijn de verschillen tussen beider interpretaties aanzienlijk. Wat bij Mackerras op slag duidelijk wordt is zijn voorliefde voor het ‘ongegeneerde' vibrato (waar de eigentijdse luisteraar geen seconde aan hoeft te wennen, hij weet immers niet beter…) Net zo belangrijk is de doorzichtigheid die Ticciati wel en Mackerras niet heeft nagestreefd.

Ticciati heeft zich uiteraard gerealiseerd dat zijn gekozen aanpak alleen kans van slagen heeft bij een extreme spelprecisie, want er valt niets te maskeren (waar de opname duidelijk nog een schepje bovenop heeft gedaan, ongetwijfeld in overeenstemming met de wensen van de dirigent). Precisie ook in het respecteren van Brahms' aanduidingen in de partituur (hoewel minder uitgewerkt dan later bij componisten als Richard Strauss en Gustav Mahler). Het is al met al duidelijk dat deze chef van het Scottish Chamber Orchestra veel tijd en moeite heeft geïnvesteerd in een strikt heldere, niet overexpressieve en daarmee uiterst nauwgezette interpretatie, die zeker indrukwekkende vruchten afwerpt. Eindelijk weer eens een viertal dat met kop en schouders boven het traditioneel vormgegeven maaiveld uitsteekt.

Wat echter nog niet wil zeggen dat er geen twijfels zijn. Zoals in die momenten dat een meer expressieve aanpak wenselijk zou zijn. Dat gevoel bekroop me onder meer in het Un poco allegretto e grazioso van op. 68, het Poco allegretto (‘Aimez-vous Brahms'?) van op. 90 en het begin van op. 98, al durf ik hieruit geen al te ferme conclusies te trekken. Een ander bezwaar zou kunnen zijn dat de natuurlijke ‘eb en vloed' die deze muziek op zoveel momenten kenmerkt enigszins wordt ondergraven door Ticciati's wel erg scherpe loep op de door Brahms genoteerde fraseringen. Het is in ieder geval wel wennen, of men nu wel of niet van deze benadering houdt. Het vloeiende element dat vrijwel alle mij bekende uitvoeringen kenmerkt, raakt bij Ticciati zeker niet ondergesneeuwd, maar door vaak consequent vast te houden aan het begin en einde van de fraseringsbogen, ontstaan - het is in de natuur der dingen - binnen de lijst afzonderlijke kaders die de afbeelding enigszins doen verbrokkelen. Wennen betekent echter ook wég van de ingeslopen uitvoeringstraditie, wat op zich al buitengewoon verfrissend is. Dat we worden geconfronteerd met een andere Brahms dan we gewend zijn, wat op zich iets zegt over de noodzaak om soms echt te ontwennen. Traditie heeft iets slampamperigs, nietwaar? Mahler zei het al.

Maar over een aspect geen enkele discussie: deze kleinschalige Brahms klinkt allesbehalve dat, integendeel. Met beperkt gehouden middelen wordt een schitterend klanktapijt uitgerold dat ook na herhaald beluisteren niets van zijn overweldigende glans verliest. De technici van Linn hebben daarin eveneens een belangrijk aandeel gehad. Kortom een heroriëntatie op Brahms' vier symfonieën die ook in brede kring wellicht tot nieuwe inzichten leidt. Het zou mij in ieder geval niet verbazen!

Opus Klassiek
22 April 2019